Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8964

Datum uitspraak2004-09-02
Datum gepubliceerd2004-09-06
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/2348 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ingangsdatum bijstandsverstrekking, terugwerkende karcht. Ingevolge artikel 67 van de Abw wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 02/2348 NABW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2004 heeft gedaagde het besluit tot delegatie van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten op bezwaar aan de Commissie Sociale Zekerheid ingetrokken. Thans berust die bevoegdheid bij het College. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Commissie Sociale Zekerheid. Namens appellant heeft mr. M.J. Smit, advocaat te ’s-Gravenhage, op de bij een aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 maart 2002, reg.nr. 01/2066 ABW, waarnaar hierbij wordt verwezen. Tevens heeft appellant de Raad nog nadere stukken doen toekomen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 22 juli 2004, waar appellant is verschenen bij zijn gemachtigde, mr. Smit, en waar gedaagde niet is verschenen. II. MOTIVERING Voor een weergave van de relevante feiten verwijst de Raad naar het besluit op bezwaar van 20 april 2001 en naar de uitspraak van de rechtbank. In geschil is het antwoord op de vraag of gedaagde bij de toekenning van de uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw), zoals is vastgesteld bij besluit van 10 november 2000 en is gehandhaafd bij besluit van 20 april 2001, terecht de ingangsdatum heeft vastgesteld op 29 september 2000. De rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot haar oordeel hebben geleid. Hetgeen namens appellant in hoger beroep naar voren is gebracht, in essentie een herhaling van hetgeen in eerste aanleg is aangevoerd, heeft de Raad niet tot een andersluidend oordeel kunnen brengen. Ook de Raad is van oordeel dat ingevolge artikel 67 van de Abw in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend. Van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat hiervan wordt afgeweken is de Raad niet gebleken. In het bijzonder is ook het feit dat appellant in de periode voorafgaande aan 29 september 2000 grotendeels van giften van de kerk heeft geleefd, naar het oordeel van de Raad niet als een omstandigheid als hier bedoeld aan te merken. Het vorenstaande leidt er toe dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten. Aldus gewezen door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2004. (get.) N.J. van Vulpen-Grootjans. (get.) A.H. Hagendoorn-Huls. JK/2674